Realistische, zeer persoonlijke portretbeelden in brons


Filosofen

Moderne kunst wordt strikt gestructureerd door de logica van de contradictie    

Boris Groys (1947) constateert dat er geen esthetische, kunst-immanente waardeoordelen of criteria zijn die de kunstwereld in zijn geheel zouden kunnen beoordelen en regelen.   In Art Power  2008

Waardeoordelen en selectiecriteria binnen de kunstwereld zeggen meer over de heersende sociale opvattingen en machtstructuren dan over de kunst an sich.

Kunst verzet zich tegen conventies en regeltjes en blijft daarom volgens Groys autonoom. De moderne en hedendaagse kunst maakt duidelijk dat schilderskunst, ready-mades, videokunst, installaties, performances of welke uitdrukkingsvorm dan ook ‘esthetisch gelijk’ zijn. Dat wil niet zeggen dat alle kunst (even) goed is. Het nieuwste is niet zomaar iets anders, maar een herbevestiging van de fundamentele esthetische gelijkheid van alle beelden in een historische context.

De massamedia claimen dat ze de toeschouwer steeds confronteren met nieuwe, baanbrekende, provocerende, ware en authentieke kunst. Maar ‘de kunst’ zelf ondermijnt telkens weer die claim. De kracht van autonome kunst uit zich in iconoclastische beeldend van gebaren. Volgens Groys is een kunstobject een paradoxaal object dat als af- en uitbeelding kritiek levert op af- en uitbeeldingen.


Een goed dilettant heeft gewoonlijk veel beter inzicht in kunst dan de kunstenaar.

Gerardus van der Leeuw (1890 – 1950), hoogleraar godsdienstfenomenologie te Groningen en na de oorlog kortstondig minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, is een van de weinige Nederlandse geleerden wiens faam in het buitenland nog leeft.

In de hedendaagse samenleving schrijft hij in zijn grote verhandeling over de kunsten, is de kunstenaar noodzakelijkerwijs een bohemien – niet uit aanstellerij, maar omdat de Schoonheid met harde hand over hem heerst. Juist de dilettant weet dat! Die heeft meer overzicht. Maar tegenover de gedreven kunstenaar voelt hij zich met al zijn inzicht onmachtig en belachelijk incompetent.

Gerardus van der Leeuw in Wegen en grenzen. 1948


Schepper

Het magische van portretboetseren is ook dat je daarbij werkt aan het meest ‘menselijke’ van de mens, datgene wat de mens het meest van het dier onderscheidt. Dit wordt mooi in de drie werelden met name wereld 3 van de wetenschapsfilosoof Karl Popper uiteengezet. Bij het portret ben je bij uitstek middelaar om het wezen van de mens zichtbaar te maken; je stapt als het ware in de rol van de schepper.

Bovendien ben je bezig met dat waar de mens zich letterlijk het meest blootgeeft. Niet voor niets worden de ogen de spiegels van de ziel genoemd. Het gelaat kan ‘boekdelen spreken’. Een portret kan daardoor iemand zelfs naakter neerzetten dan een echt naakt beeld zou doen. Een portret maken is dan ook een heel intiem gebeuren, dat een ander soort concentratie met zich mee brengt dan het boetseren van een totale figuur en bij de maker een intensiteit oproept die soms zelf tot een soort trance kan worden.

Karl Popper


Kunst kritiek                                        

In haar korte, maar spraakmakende essay Against interpretation komt ze in opstand tegen wat zij noemt de ‘deep interpratation’.

Marxisten en psychoanalytici hebben de nijging om achter het zichtbare kunstwerk naar de échte’ betekenis te gaan zoeken. ‘De vader betekent het monopoliekapitalisme’, de hobo betekent de fallus’; kortom, interpretaties volgens de formule ‘x betekent eigenlijk y’. Hoewel Sontag het mogelijk acht dat dit soort interpretaties in sommige tijden bevrijdend werkten, werken zij momenteel vertikkend: men zoekt nog steeds naar de verborgen inhoud en negeert zo de vorm van het kunstwerk. De avant-garde bewegingen kunnen gezien worden als een ontvluchting van deze interpretaties: avant-gardisten negeren bewust de boodschap of de inhoud van hun werk en storten zich op een spel van vormen.

Goede kunstkritiek (Sontag heeft het werk van onder andere Walter Benjamin en Roland Barthes voor ogen) neemt het zinnelijke niet voor lief. Zij heeft meer aandacht voor de vorm en streeft ernaar het kunstwerk te dienen, niet om het te usurperen.                        

Susan Sontag


Hoe groter de uitlevingsvrijheid van de kunsten, des te groter ook de vrijheid van het volk en des te legitiemer het gezag van de staat.                                   

Waarom mengt de overheid zich in het kunstbeleid?, vraagt Kees Vuyk zich af in het artikel ‘Het spel van kunst, politiek en vrijheid’. De overheid moet klaarblijkelijk wel een belang hebben in de kunst. Kunst werd vroeger gebruikt door vorsten of kerk om hun macht te verbeelden. Zij hadden die macht bij de gratie Gods. De banden tussen de kerk en de politiek bestaan niet meer, maar die tussen de politiek en de kunst nog wel. Door invoering van de democratie had de staat niet langer Gods goedkeuring nodig, maar de instemming van de mensen. Overheden werden opdrachtgevers van de kunstenaars, want ín de democratische samenleving ontwikkelt de kunst zich namelijk tot toetsteen bij uitstek voor de autonomie van haar burgers. Juist in de kunst, zo meent men, verwerkelijkt de mens zijn vrijheid. De overheid moet de kunstenaars zoveel mogelijk vrijheid bieden, want ze is afhankelijk van de vrije instemming van de burgers. Een land waarin de burgers zich vrij ontwikkelen, daarin zijn de burgers ook vrij. En hoe vrijer de burgers des te sterker de legitimatie van de overheid, die immers niets anders is dan de uitdrukking van de vrije wil van de burgers.                                            

Kees Vuyk


In de meest geavanceerde industriële landen werd kunst behandeld als een frivoliteit.        

In de middeleeuwen waren kunstwerken, dieren, planten écht mooi of lelijk, en waren ze van écht goed (lammetjes, rozen) of écht slecht (katten, paddenstoelen). De hele wereld was Gods schepping, ingericht naar zijn persoonlijke smaak en inclusief Zijn ethische normering en esthetische voorkeur. Voor de communs opïnio en de realiteit; meningen en feiten vielen samen.

In de Renaissance en de Verlichting veranderde dat voornamelijk door ontdekkingen op artistiek en wetenschappelijk gebied. In plaats van de al sinds de Egyptenaren gebruikte stijlfiguur, om prominenten groot en gewone mensen klein af te beelden, kwam bijvoorbeeld de politiek neutrale perspectieftekening in opkomst, waar iemands matschappelijke status werd losgekoppeld van zijn werkelijke positie in een normen- en waardenloze Natuur. Die natuur is ook niet groen, of asgrauw meer – sinds Newton en Kant zeggen zulke termen alleen iets over onze eigen oordelen. Meningen worden losgekoppeld van feiten.

Alfred Whiteheag (1861 – 1947) noemde deze tweedeling, in een objectieve natuur en een oordelende geest, de ‘bifurcation of nature’. Die ‘biefurcation’ heeft heel gelukkige uitwerkingen gehad; er is enorme esthetische en technologische vooruitgang geboekt.

Maar betreurenswaardige gevolgen zijn ook, volop – het  ene stalen monster is nog afzichtelijker dan het ander.

Een treffend voorbeeld uit de negentiende eeuw van deze geestestoestand is te zien in Londen, waar de Thames, zoals die door de stad kronkelt, walgelijk ontsierd wordt door de Charing Cross spoorbrug, geconstrueerd zonder enige referentie naar esthetische waarden.

Alfred North Whitehead  in Science and the Modern World 1926                 Paul Boon


Het goede kunstwerk is de volmaakte uitdrukking.               

Wie de Tractatus heeft begrepen, ziet de wereld op de juiste manier, zegt Wittgenstein in de voorlaatste stelling van die boek. De wereld op de juiste manier zien betekent haar aanschouwen sub specie aeternitatis, ofwel’ vanuit een vorm van eeuwigheid’. Het is een term die Schopenhouwer in de wereld als wil en voorstelling gebruikte voor een vorm van contemplatie waarin niet meer kijken naar het wat. De geest bevrijdt zich uit zijn abstracte, rationele gedachten (zoals ruimte en tijd) en gaat volledig op in de loutere gedachten (zoals ruimte en tijd) en gaat volledig op in de latere waarneming. Schopenhauer greep weer terug op Spinoza, die schreef: ‘De geest is eeuwig in zoverre als hij de dingen vanuit een vorm van eeuwigheid (sub specie aeternitatus) opvalt.’Ethische en esthetische kennis komen volgens Spinoza voort uit de rede, die het eeuwige absolute wezen van de dingen beschouwd, in tegenstelling tot de verbeelding of de voorstelling, die tijdelijke en toevallige kennis voortbrengen.

Deze absolute kennis kan niet door de filosofie of de wetenschappen worden uitgedrukt, maar alleen door de kunst meent Wittgenstein: ‘Het kunstwerk is het voorwerp beschouwd sub specie aeternitis; en het goede leven is de wereld gezien sub specie aeternitatis. Dat is het verband tussen kunst en politiek.‘                                                    

Ludwig Wittgenstein